Het opschrift hierboven zal enige verwondering opwekken, vooral bij Christenen die zich Bijbelvast en/of Schriftgetrouw noemen. Toch kan ik hen geruststellen, hier is geen sprake van nieuwlichterij of oude ketterij, we hebben hier te maken met een apocrief geschrift.
De eerste kennismaking ermee was thuis, in Harderwijk, waar een van mijn oudere broers, Aaldert, met luider stemme dit lied ons voorzong.
Na het overlijden van tante Frans troffen we in haar nalatenschap een paar oude psalmboeken aan en daar vond ik Psalm 151 terug, na meer dan veertig jaren en nu in druk. Laten we de tekst eens bezien:
Eigen Geschrift Davids
Ik was een jongeling,
nog teeder en gering,
bij broed'ren laag geacht.
Men had mij in het veld
tot herder aangesteld;
daar hield ik steeds de wacht
en weidde 't wollig vee.
Toe maakt' ik, wel te vreˆ,
een harp met eigen handen.
Ik greep het snarentuig,
'k zong psalmen; van 't gejuich
weergalmden onze landen.
Wat blijdschap, wat een eer,
dat zelfs de Hemelheer
wou luist'ren naar 't geklank
van mijne harp en stem!
Mijn lied behaagde Hem,
en 'k zei zijn goedheid dank.
Hij had mij 't rijk besteld,
men riep mij uit het veld
van achter 's vaders schapen;
ik kwam en stond bedeesd,
verlegen en bevreesd;
God werd mijn schild en wapen.
Der broed'ren schoon gelaat,
noch kracht kwam hun te baat,
geen moed, geen krijgsbeleid.
Gods knecht ging hen voorbij,
maar groett' en zalfde mij.
Toen rees mijn dapperheid,
toen voeld' ik eenen gloed
van heil'gen heldenmoed.
Ik ging den reus bevechten,
ik velde hem ter aard';
'k versloeg hem met zijn zwaard,
tot eer van 's Heeren knechten.
Na de hernieuwde kennismaking met dit Eigen Geschrift had ik een beeld voor ogen van een rijmende achttiende-eeuwer, die op voor die tijd ludieke wijze vorm gaf aan bekende bijbelverhalen, n.l. dat van David en Goliath en dat van de zalving van David tot koning.
Een curiositeit, meer niet.
Vier jaar later, dit jaar 1997, bladerde iemand in een Amerikaanse Bijbel, The New Revised Version Bible with Illustrations from the Vatican Library, 1996, Atlanta, New York.
Naderbij gekomen las ik dat de inhoud van de tekst met de lading van de berijmde 'psalm' strookte. Ook van de Engelse versie volgt hier de letterlijke tekst:
I was small among my brothers,
and the youngest in my fathers house;
I tended my father's sheep.
My hand made a harp;
my fingers fashioned a lyre.
And who will tell my Lord?
The Lord himself, it is he who hears.It was he who sent his messenger
and took my from my fathers sheep
and anointed me with his anointing oil.
My brothers were handsome and tall,
but the Lord was not pleased with them.
I went out to meet the Philistine,
and he cursed me bij his idols.
But I drew his own sword;
I beheaded him and took away disgrace
from the people of Israel.
In de Amerikaanse Bijbel is dit Eigen Geschrift geplaatst aan het eind van de apocriefe boeken.
Ik trek hieruit de conclusie, dat de achttiende-eeuwse dichter niet uit eigen fantasie dit lied (te zingen op de wijs van Psalm 19) heeft gerijmd, maar terug kon grijpen op oude wortels.
Nader onderzoek
Het vermoeden dat Psalm 151 op een lange traditie kan bogen wordt bevestigd in Bo Reicke/Leonhardt Rost: Bijbels-historisch Woordenboek, Amsterdam, 1969. (Aula pocket, 394)
Onder het lemma Psalm staat vermeld dat het dichten van psalmen in het jodendom werd voortgezet; bekend zijn geworden de Syrische psalmen en de Psalmen van Salomo.
Onder het lemma Boek der Psalmen:
'De Septuaginta wijkt in nummering af van de Masoretische tekst. ...'
'Er waren Psalmen buiten de canon. ...'
'De verzameling van de Psalmen van Salomo is pas na de afsluiting van het Boek der Psalmen ontstaan.
De Syrische Psalmen, waarvan de eerste in de Septuaginta als 151e, `buiten de telling', is overgeleverd, zijn nu gedeeltelijk (I, II en III) in het Hebreeuws origineel teruggevonden; enkele ervan lijken op de Psalmen uit het Boek der Psalmen.'
Onder het lemma Syrische Psalmen:
'In een Syrisch leerdicht van Elija van Anbãr (ca 940 n.C.) zijn als aanvulling vijf psalmen opgenomen, die er oorspronkelijk niet bij behoorden.' ...
'De eerste is bijna identiek met de 151e Psalm uit de Septuaginta, de andere vier waren tot voor kort alleen uit Syrische handschriften bekend.
In grot 11 van Qumran zijn de eerste drie in het Hebreeuws gevonden.
Terwijl Psalm II en III grotendeels overeenstemmen met de tot op heden bekende Syrische tekst, is Psalm I, in de Septuaginta Psalm 151, door het Hebreeuws origineel eigenlijk pas begrijpelijk geworden.
Het is een David-legende in verzen, die gebaseerd is op 1 Samuël 16 en waarin David verhaalt, waarom God juist hem, de jongste, uitkoos en niet zijn grote en forse broers, hem door zijn profeet liet zalven en tot vorst over zijn volk verhief: als herder in dienst van zijn vader zong hij Gods lof met een zelfgemaakte fluit en citer en God hoorde het.' ...
'Aan de onderkant kan men in het Hebreeuwse handschrift onduidelijk nog een begin van nog een Psalm onderscheiden, die waarschijnlijk Davids overwinning op Goliath bezong; in de Syrische tekst is een deel van dit lied verbonden met het eerste.'
Tot zover de citaten uit het genoemde werk.
Ik meen voldoende argument te hebben om psalm 151 een hoge ouderdom toe te kennen.